GSD-1aBehandeling
De symptomen van GSD 1a kunnen goed behandeld worden. De behandeling is er met name op gericht om het suikergehalte in het bloed stabiel te houden en te voorkomen dat het teveel daalt of stijgt. Daarnaast proberen artsen met de behandeling de zuurvergiftiging en het verhoogde vetgehalte te voorkomen. Het belangrijkste onderdeel van de behandeling is een dieet. Dat dieet moet levenslang volgehouden worden en dit kan een enorme belasting betekenen voor zowel de patiënt als zijn familie.
Om een goed suikergehalte te houden moeten jonge kinderen met GSD-1a om de 2 à 3 uur worden gevoed, idealiter met complexe koolhydraten (bijvoorbeeld maizena) en beperking van overige koolhydraten. Vroeger werden jonge kinderen daar 's nachts voor gewekt. Tegenwoordig wordt er voor de nachtelijke dieetbehandeling gekozen tussen continue voeding via een maagsonde. Daarmee komt er continu, druppelsgewijs voeding in hun maag (maagdrip). De sonde moet voor het slapengaan worden ingebracht, of voor langere tijd (ook overdag) ingehouden worden. Als de sonde 's morgens wordt afgekoppeld, moet het kind direct ontbijten om snelle lage suikergehaltes te voorkomen. In plaats van een neus-maagsonde wordt vaak een PEG (Percutane Endoscopische Gastrostomie) in de maag aangelegd. De keuze voor de nachtelijke dieetbehandeling wordt gemaakt door de specialist en de familie samen.
Vanaf de leeftijd van 6 maanden wordt in de dieetbehandeling overdag in toenemende mate gebruik gemaakt van zogenaamde complexe koolhydraten. Deze worden langzamer afgebroken, waardoor glucose langzaam vrijkomt. Hierdoor wordt het mogelijk om de voedingsfrequentie te verlagen. Dat heeft grote voordelen voor het psychosociaal functioneren. De inname van lactose en ook sucrose (of sacharose, in het dagelijks taalgebruik tafelsuiker of gewoon suiker genoemd) moet worden beperkt, omdat de onderdelen daarvan niet goed kunnen worden omgezet in glucose. In plaats daarvan worden deze suikers gestapeld als glycogeen of omgezet in melkzuur, waardoor de patiënt kan verzuren (melkzuurvergiftiging).
Patiënten kunnen de glucosewaarden in het bloed en de melkzuurwaarden in de urine controleren met speciale meetapparaatjes. Dat maakt het makkelijker om de dieetbehandeling goed te kunnen controleren in de thuissituatie. In toenemende mate wordt gebruik gemaakt van continue glucosemonitoring en flash glucosemonitoring (PMID: 33834518).
Als de patiënt een te hoge concentratie urinezuur in zijn bloed heeft, kan het medicijn allopurinol uitkomst bieden. Levertransplantatie kan een behandeloptie zijn voor GSD-1a-patiënten die niet reageren op dieettherapie, omwille van kwaliteit van leven, of bij patiënten met levercomplicaties, zoals (kwaadaardige) levergezwellen.
Nieuwe, experimentele behandelingen worden onderzocht, waaronder gentherapie (NCT03517085).
Complicaties
Tijdens infecties hebben mensen vaak een verminderde eetlust en juist een hogere energiebehoefte. Daardoor is er voor GSD-1a-patiënten bij infecties een grotere kans op te lage bloedsuikers en melkzuurverzuring. Ouders kunnen dan een suikeroplossing (Fantomalt) geven. Tegelijk moeten ze contact opnemen met een arts, omdat het nodig kan zijn de patiënt op te nemen in het ziekenhuis voor een glucose-infuus, waarbij glucose rechtstreeks in de bloedbaan terechtkomt om verdere ontsporing te voorkomen.
Zorgverleners en GSD-1a-families kunnen een persoonlijke noodbrief op maat maken via www.emergencyprotocol.net (PMID: 33844307).
In de lever kunnen na verloop van tijd (meestal vanaf de puberteit) goedaardige gezwellen (leveradenomen) ontstaan. Leveradenomen kunnen leiden tot bloedarmoede. Er is een kans dat deze gezwellen in de loop van de tijd kwaadaardig worden. Om dit in de gaten te houden, wordt er regelmatig een echo gemaakt van de lever. Het is niet bekend waardoor de gezwellen worden veroorzaakt, maar het blijkt dat intensieve dieettherapie een gunstige invloed heeft en zorgt dat ze minder snel ontstaan.
De nierfunctie staat ook in verband met de mate van metabole controle. De nierfunctie kan met name na het twintigste levensjaar langzaam achteruit gaan, waardoor de patiënten geleidelijk steeds meer eiwitten verliezen via hun urine. Als therapie wordt dan een lichte eiwitbeperking voorgeschreven om de nierfunctie niet over te belasten en een medicijn dat de bloeddoorstroming van de nier beïnvloedt en daarmee de nieren tegen functieverlies beschermt (ACE-remmers).
Verder kunnen patiënten last krijgen van chronische bloedarmoede of een verminderde botdichtheid (minder sterke botten).
Als een GSD-1a-patiënt geopereerd moet worden, is het belangrijk om rekening te houden met de vertraagde stolling. Ook kan het nodig zijn om de voedingstoestand van de patiënt op peil te brengen voordat de operatie wordt gestart. Rondom de operatie is een glucose-infuus nodig.
Levensverwachting
De intensieve dieettherapie en een aantal medicijnen hebben de levensverwachting positief beïnvloed. Patiënten worden over het algemeen normaal volwassen. Op volwassen leeftijd zijn de nier- en leverproblemen de belangrijkste complicaties.