PCH 2 (Pontocerebellaire Hypoplasie)Inleiding
In 1978 zag de Nederlandse kinderneuroloog professor Barth voor het eerst een kindje met PCH2. Hoewel het patiëntje leed aan een voor hem nog onbekende ziekte, bleek al snel dat dezelfde ziekteverschijnselen voorkwamen in verschillende Nederlandse families, die deels met elkaar verwant waren. Op dat moment boden de standaard medische technieken nog niet voldoende mogelijkheden om de oorzaak van de ziekte op te sporen. Na het overlijden van het eerste patiëntje, onderzocht Barth de hersenen. Hij ontdekte dat de kleine hersenen (cerebellum) en de brug van de hersenstam (pons) veel te klein waren (hypoplasie). Daarom werd de ziekte omschreven met de term 'pontocerebellaire hypoplasie'.
Meerdere vormen van pontocerebellaire hypoplasie
Inmiddels zijn er meerdere vormen van pontocerebellaire hypoplasie beschreven. Het onderscheid wordt gemaakt aan de hand van het klinische beeld (de verschijnselen) en de pathologische ontwikkeling van de hersenen.
PCH1 - veranderingen van de hersenen en het ruggenmerg leiden tot spierzwakte en een vroegtijdig overlijden, meestal voor het eerste levensjaar.
PCH2 - kleinere hersenen dan normaal, die krimpen gedurende het leven, waardoor de hoofdomtrek steeds meer achterblijft. Patiënten ontwikkelen zich nauwelijks, zowel motorisch als mentaal. Kenmerkende spasticiteit, onbedwingbare bewegingen in armen en benen, slikstoornissen en epileptische aanvallen.
PCH3 - vergelijkbaar met PCH2 zonder de kenmerkende spasticiteit, maar met afwijkingen aan de oogzenuw.
PCH4 - als PCH2, maar ernstiger zodat al direct na de geboorte beademing nodig is. Bij de geboorte is er vaak te veel vruchtwater (polyhydramnion) door een slikstoornis die al voor de geboorte bestaat, zijn er stijve vervormde gewrichten (arthrogryposis) en een ademstoornis waardoor vaak al direct een blijvende behoefte ontstaat aan beademing. Door al deze factoren is de overlevingskans zeer gering.
PCH5 - als PCH4, maar begint voor de geboorte. Leidt tot vroegtijdige dood. PCH4 en PCH5 zijn onafhankelijk van elkaar beschreven door verschillende onderzoekers, maar zijn volgens de laatste inzichten identiek.
PCH6 - de mitochondriële ademhalingsketen (energievoorziening van de cel) is aangedaan in de spieren en in de hersenen. PCH6 kan dus ook tot de mitochondriale ziekten worden gerekend. Ook deze vorm is ernstig en leidt tot vroegtijdig overlijden.
PCH7 - zeer zeldzame vorm van PCH, waarbij de mannelijke geslachtsontwikkeling gestoord is.
PCH8 zeer zeldzame vorm van PCH, mogelijk is deze aandoening niet of slechts langzaam progressief.
PCH9: zeldzaam, kan herkend worden aan een speciale vorm van de hersenstam op de MRI-scan.
PCH10 –zeldzaam, bij deze patiënten is ook het ruggenmerg aangedaan.
Hier wordt alleen type 2 pontocerebellaire hypoplasie beschreven. De afkorting is PCH2. Omdat PCH2 opvallend vaak voorkomt bij een aantal families in Volendam, werd deze ziekte ook wel Volendamse ziekte genoemd, maar deze aanduiding kan beter vermeden worden omdat wij nu weten dat PCH2 over de gehele wereld voorkomt.
In 2008 zijn mutaties in drie verschillende genen ontdekt die alle drie PCH2 veroorzaken. Aan de hand van deze genen wordt PCH2 ook wel opgedeeld in PCH2a (TSEN54), PCH2b (TSEN2) en PCH2c (TSEN34). De TSEN-genen coderen voor verschillende delen van een groot enzymcomplex: het tRNA splicing endonuclease. Dit enzym is nodig voor het actief maken van transfer RNA, afgekort: tRNA. tRNA’s zijn belangrijk voor het maken van eiwitten. Tijdens de ontwikkeling zijn de hersenen waarschijnlijk gevoeliger voor een gebrek aan tRNA, het product van het hier ontbrekende enzym, dan andere organen.
PCH2 is een relatief veel voorkomende erfelijke stofwisselingsziekte. In Nederland zijn enkele tientallen families bekend waarin de ziekte voorkomt en daarbuiten ook. De kans bestaat echter dat veel patiënten nog onopgemerkt blijven, doordat er weinig over de aandoening bekend is.
Met 'stofwisseling' wordt het omzetten en verwerken van stoffen in ons lichaam bedoeld. Dat is nodig voor de opbouw van weefsels, zoals spieren, botten en organen en voor het vrijmaken van energie. De stofwisseling vindt plaats in alle cellen van ons lichaam, waar enzymen hun werk doen. Als er iets mis is met een enzym, is de stofwisseling verstoord. Een bepaalde stof kan niet meer worden omgezet en hoopt zich op in de cel, terwijl het mogelijk belangrijke product te weinig of soms helemaal niet meer gevormd wordt. Deze situatie kan tot min of meer ernstige klachten leiden. Dit noemen we een stofwisselingsziekte.