GSD-9 (Fosforylase-b-kinasedeficiëntie)Erfelijkheid
Stofwisselingsziekten zijn erfelijke ziekten. Meestal wordt dan gedacht aan ziekten of eigenschappen die al generaties ‘in de familie’ zitten, maar dat hoeft niet altijd zo te zijn. We proberen het zo duidelijk mogelijk uit te leggen. Het menselijk lichaam bestaat uit allemaal cellen. In de kern van iedere cel zitten chromosomen. Chromosomen zijn een soort strengen. Ze bestaan uit een stof die we DNA noemen. In dit DNA zit een soort ‘code’ waarin al onze erfelijke eigenschappen zijn vastgelegd. Het DNA is er in tweevoud: de ene helft van het DNA komt van de vader en de andere helft van de moeder. Normaal gesproken zijn er per cel 22 gelijke chromosoomparen (autosomen). Het 23e paar is geslachtsbepalend en dus verschillend bij mannen en vrouwen: een vrouw heeft twee X-chromosomen en een man heeft een X- en een Y-chromosoom. Een man erft het Y-chromosoom altijd van zijn vader en het X-chromosoom van zijn moeder. Een vrouw krijgt van haar vader én van haar moeder een X-chromosoom. Op de chromosomen zitten de genen. Een gen is een stukje DNA. Elk gen beschrijft de code van één erfelijke eigenschap. Bijvoorbeeld hoe je eruitziet en hoe je lichaam werkt. Van elk gen zijn er twee kopieën: één afkomstig van de moeder, één afkomstig van de vader. Als er een verandering in een gen optreedt, heet dat een mutatie.
Geslachtsgebonden recessief of X-gebonden recessief
Deze stofwisselingsziekte erft ‘geslachtsgebonden recessief’ over. Geslachtsgebonden betekent dat het afwijkende gen (het gen met de mutatie) op een geslachtschromosoom ligt. Dat is vrijwel altijd het X-chromosoom. Daarom worden deze ziekten ook ‘X-gebonden recessief’ genoemd. Het afwijkende gen bevindt zich bij X-gebonden recessieve overerving op het X-chromosoom van de moeder. Zij is dus de ‘drager’ van het afwijkende gen. Omdat jongens maar één X-chromosoom hebben, komen deze ziekten vrijwel alleen bij jongens en mannen voor. Zij hebben dan het X-chromosoom met het afwijkende gen van hun moeder gekregen. Er is geen functionerend gen op hun andere chromosoom, het Y-chromosoom, dat de taak van het afwijkende gen kan compenseren. Meisjes hebben twee X-chromosomen. Als zij een X-chromosoom hebben met een afwijkend gen, hebben ze ook nog een X-chromosoom met een functionerend gen dat de taak van het afwijkende gen kan compenseren.
Dragerschap en overerving
In de meeste gevallen heeft de vrouwelijke drager, die op één van haar X-chromosomen een afwijkend gen heeft, nergens last van. Dat komt doordat het functionerende gen op het andere X-chromosoom de taak van het afwijkende gen overneemt. Het functionerende gen zorgt ervoor dat het benodigde enzym of eiwit bij haar voldoende wordt aangemaakt. In sommige gevallen wordt het functionerende gen echter door het chromosoom op ‘uit’ gezet. Dat verklaart mogelijk dat bij sommige X-gebonden ziekten vrouwelijke dragers toch milde klachten ontwikkelen. Zonen van een drager hebben 50% kans om de ziekte te erven. Dochters zijn gezond, maar hebben wel 50% kans dat ze drager zijn van het afwijkende gen. Zij kunnen de ziekte ook weer aan hun zonen doorgeven. Vaak weten vrouwen niet dat ze drager zijn, totdat er een zoon met een stofwisselingsziekte wordt geboren. Een man met een X-gebonden stofwisselingsziekte geeft het afwijkende gen alleen door aan zijn dochters. Zij zullen dan allen drager zijn. De kans dat een man met een X-gebonden stofwisselingsziekte de ziekte aan zijn kinderen doorgeeft, is heel erg klein. Zijn partner moet dan namelijk ook drager zijn van precies dezelfde genafwijking. Als de partner geen familie is, is de kans dat zij dezelfde genafwijking heeft zeer klein.
Autosomaal recessief
Sommige zeldzame sub-vormen van GSD-9 erven autosomaal recessief over. Autosomaal betekent dat het afwijkende gen (het gen met de mutatie) niet op de geslachtschromosomen X en Y ligt maar op één van de 22 gewone chromosomen. Zowel jongens als meisjes kunnen de aandoening dan krijgen. Ook is de kopie van het gen op het ene chromosoom zwakker dan de functionerende kopie van het gen op het andere chromosoom. Dit wordt bedoeld met de term recessief. Dit betekent meestal dat dragers van één afwijkend gen daarvan geen klachten hebben, omdat het functionerende gen op het andere chromosoom wel werkt en de taak van de afwijkende kopie compenseert.
Om ziekteverschijnselen te hebben zijn er dus twee afwijkende genen nodig. Iemand met een autosomaal recessief overervende stofwisselingsziekte heeft van allebei de ouders precies het afwijkende deel van het gen geërfd. Bij deze persoon zorgt deze combinatie voor een genetische code die niet werkt. Hierdoor kan één enzym of eiwit niet of niet voldoende worden gemaakt. Dat zorgt voor de ziekteverschijnselen.
Dragerschap en overerving
In de meeste gevallen hebben beide ouders nergens last van. Zij zijn dan gezonde dragers. Het functionerende gen op het andere chromosoom zorgt ervoor dat het benodigde enzym of eiwit bij hen voldoende wordt aangemaakt. Elk mens heeft ongeveer 25.000 genen. En elk mens draagt meerdere recessief afwijkende genen met zich mee en merkt daar meestal helemaal niets van. De variatie in onze genen, inclusief de recessieve afwijkingen, maken ons tot unieke individuen. Maar zorgen er dus ook voor dat er ineens een kind kan worden geboren met een erfelijke aandoening. Zonder dat die aandoening in de familie voorkomt. Zonder dat ouders wisten dat zij drager waren.
Als we weten dat beide ouders drager zijn van hetzelfde afwijkende gen, weten we dat ze bij elke zwangerschap een kans van 1 op 4 (25%) hebben op een kind met de ziekte. Ook hebben ze een kans van 3 op 4 (75%) op een kind dat niet ziek is. Van de gezonde kinderen zal 2/3, net als de ouders, gezonde drager zijn. Deze kinderen kunnen de ziekte alleen doorgeven als hun partner ook dezelfde afwijking heeft op zijn of haar DNA.