ziekte van AlexanderErfelijkheid

Bij kinderen die de neonatale, infantiele of juveniele vorm van de ziekte van Alexander hebben, is er bijna altijd spontaan een genetische afwijking in het GFAP gen ontstaan. Dat betekent dat geen van de ouders die genafwijking heeft en het onwaarschijnlijk is dat de andere kinderen in het gezin ook die ziekte hebben.
Kinderen met de ziekte van Alexander krijgen later vrijwel nooit zelf kinderen, omdat ze over het algemeen ernstig gehandicapt zijn en overlijden voordat ze volwassen worden.
De adulte vorm van de ziekte van Alexander kan wel overerven, omdat volwassen patiënten vaak wel kinderen krijgen. Er is dan sprake van een autosomaal dominante overerving.

Autosomaal dominant 
In elke cel van het lichaam is het erfelijke materiaal in tweevoud aanwezig en is verdeeld in  chromosoomparen. Er zijn per cel 22 gelijke paren (autosomen), terwijl het 23e paar geslacht-bepalend is en verschilt tussen een vrouw, die twee X chromosomen heeft en een man die een X en een Y chromosoom heeft.

Deze stofwisselingsziekte erft soms ‘autosomaal dominant’ over. Autosomaal betekent dat het afwijkende gen op één van de 22 gewone chromosomen ligt. Zowel jongens als meisjes kunnen ziek zijn. Daarnaast zorgt één afwijkend gen al voor de ziekte (dominant). In dit geval compenseert het normale gen onvoldoende. Een kind met een autosomaal dominante ziekte heeft van één van zijn ouders een afwijkend gen voor een bepaald enzym geërfd. Die ouder heeft de ziekte zelf ook. Iemand met een autosomaal dominante ziekte heeft 50% kans op een kind dat dezelfde ziekte krijgt.