Smith-Lemli-Opitz (3-beta-hydroxysterol-delta-7 reductase)Inleiding

Het Smith-Lemli-Opitz syndroom (SLOS) is een zeldzame, erfelijke aandoening. De ziekte komt in Europese bevolkingsgroepen voor bij ongeveer 1 op de 20.000 tot 1 op de 80.000 pasgeborenen per jaar. In andere etnische groepen komt de ziekte minder vaak voor. In Nederland worden gemiddeld twee tot drie patiënten per jaar geboren met het SLO-syndroom.

De eerste keer dat het Smith-Lemli-Opitz syndroom werd beschreven, was in 1964. De artsen David Smith, Luc Lemli en John Opitz hadden drie patiëntjes met vrijwel gelijke uiterlijke kenmerken en symptomen. Sinds die eerste beschrijving is het syndroom naar deze artsen vernoemd. Ondanks de kenmerkende uiterlijke verschijnselen bleek dat er veel variatie bestaat in hoe de ziekte zich uit. In de jaren '90 van de vorige eeuw werd het mogelijk om de ziekte ook genetisch vast te stellen. Noemenswaardig is nog dat toen is vastgesteld dat een doodgeboren kindje uit begin 19e eeuw, die als anatomisch preparaat bewaard werd in het Museum Vrolik in Amsterdam, ook SLOS bleek te hebben.

De oorzaak van het SLO-syndroom is een aangeboren afwijking in de vorming van cholesterol. De laatste stap in de vorming van cholesterol is geblokkeerd door een tekort aan het enzym dat daarvoor nodig is. Het gevolg is een tekort aan cholesterol in het bloed en de weefsels en een hoog gehalte aan de directe voorloper van cholesterol, het 7-dehydrocholesterol, de stof die eigenlijk omgezet had moeten worden in cholesterol. Door het cholesteroltekort ontstaan reeds voor de geboorte diverse aangeboren afwijkingen.

Het SLO-syndroom wordt veroorzaakt door een defect in het enzym 7-dehydrocholesterol reductase. Een verandering (mutatie) in een gen (DHCR7) op chromosoom 11q12-13 is verantwoordelijk voor het enzymtekort.